gofferd -s, de
  1. lomperd, pummel, dik, dom persoon, meestal van een manspersoon, ook van zware dieren

    Muj ies kieken, daor hef mij die gofferd mit zien strontklompen de hiele pompenstraote der onder ekl (Ruinerwold)

    Die gofferd kuj der niet bij hebben, die kan zien fetsoen niet holden (Broekhuizen)

    Wat een gofferd um dat zo maar te zeggen, waor dan mèense bij zit (Meppel)

    Die vrouw meende dat ze alles doon en zeggen kun, dat was een gofferd, heur (Hijken)

    R. hef een grote gofferd van een ko verkocht (Hijken)

    Wat een dikke gofferd van een peerd, ...koe (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. dikke neus(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Die hef een dikke gofferd veur de kop (Drouwen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...