grauw, vuil
Hij kik goor oet (Barger Oosterveld)
De lucht die liekt zo goor, wie kunt zo wel regen kriegen (Klazienaveen)
Die vrouw hef het wasgoed zo goor, ij kiekt er zo goor in (Sleen)
Hij hef een gezicht as Gesemu zien gore schötteldoek (Padhuis)
gezegd van slechte grond (zov) of vochtige en vaste grond(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Dat is gore grond, daor wil niks op gruien (Klazienaveen)
schunnig(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Hij hef vaste een burrel op, ie kunt het marken an zien gore taal (Ruinerwold)
ranzig(Midden-Drenthe, Veenkoloniën)
Dat spek is ja zo goor, daor is niks meer an, ik lust het niet meer (Eext)