Ook: kraanzerig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), graanzig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)
snauwerig, korzelig, humeurig
Die man is zo graanzerig, hij dut niks as foetern en graanzen (De Wijk)
Dei jong is toch zo graanzerig, hij weit nooit wat hij wil
dwingend door te schreien of te zeuren
As kinder het met de mond hebt, kunt ze zo graanzerig wezen (Hijken)
Dat kiend is wat graanzerig
ranzig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Dat vet is zo graanzerig (Noordscheschut)
kraanzerig (Drouwen)
graanzig
inhalig(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn)
Hij graanst alles bij mekaor, hij is nogal graanzerig (Roswinkel)
Hij is zo graanzerig, hij lat zuch veur een kwartie een gat deur de ribben boren (Hooghalen)
zwakjes
Dat biggie is mor een graanzerig ding, het kan haost nait metkommen (Eexterveen)
knarsend(Zuidwest-Drenthe Noord)
Aj waegenassen heur vet ontholden, begunnen die in 't eerste een graanzerig geluud te maeken (Smilde)
chagrijnig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
As het regent in hooierstied, binnen de boeren graanzerig (Norg)
Wat kik die graanzerig toe (Koekange)