graanzerig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kraanzerig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), graanzig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)

  1. snauwerig, korzelig, humeurig

    Die man is zo graanzerig, hij dut niks as foetern en graanzen (De Wijk)

    Dei jong is toch zo graanzerig, hij weit nooit wat hij wil

    Zie ook:
  2. dwingend door te schreien of te zeuren

    As kinder het met de mond hebt, kunt ze zo graanzerig wezen (Hijken)

    Dat kiend is wat graanzerig

    Zie ook:
  3. ranzig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat vet is zo graanzerig (Noordscheschut)

    kraanzerig (Drouwen)

    graanzig

    Zie ook:
  4. inhalig(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn)

    Hij graanst alles bij mekaor, hij is nogal graanzerig (Roswinkel)

    Hij is zo graanzerig, hij lat zuch veur een kwartie een gat deur de ribben boren (Hooghalen)

    Zie ook:
  5. zwakjes

    Dat biggie is mor een graanzerig ding, het kan haost nait metkommen (Eexterveen)

    Zie ook:
  6. knarsend(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Aj waegenassen heur vet ontholden, begunnen die in 't eerste een graanzerig geluud te maeken (Smilde)

    Zie ook:
  7. chagrijnig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    As het regent in hooierstied, binnen de boeren graanzerig (Norg)

    Wat kik die graanzerig toe (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...