greep
Hij dee een greep in de geldlao (Roderwolde)
Hij har de kou goud in de greep (Barger Compascuum)
Daor heb ik gien greep op
Die zit good in de greep van het geld (Hijken)
Hij hef het melken vlot ien de greep ekregen (Ruinerwold)
Daor wol ik wal een greep op doen
In de greep metnemen
In de greep even wat verkopen (Klazienaveen)
Die vörk steet mooi veur de greep
Het land ligt in de greep
Dat stukkie grond wil ik kopen, dat lig mie net in de greep
Het is mar even een greep
Hij vul van
de gaffel in de greep
soort vork, meestal de mestvork, ook vorkje voor korenschoven
Dat werk moej met de greep doen (Meppel)
Hej de greep nog op het laand staon? (Roderwolde)