gul
De buurvrouw is gul met snoep veur de kleintjes (Norg)
Dat was een gul meinse, die kun wel wat missen (Hollandscheveld)
Geef mit gulle hand (Klazienaveen)
Dat is een gulle meid, die floddert er alles oet
De koffie bekomp mij niet zo best, het valt mij zo gul in de hoed
koud, gul(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)
Het is mooi weer, maor der is nogal 'n gulle wind (Hooghalen)
De wind is gul, trek mar een dikke jas an (Zweelo)
Most die goud inpakken, want het is ain gulle oostenwind (Valthermond)
aangenaam, lauw(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Het is zo'n een gulle wiend (Hoogeveen)
droog, los
Wat is met die dreugte de grond toch gul (Eexterveen)
Hoge akkers is vaok gulle grond (Zuidlaren)
Het is gulle grond, het wil gien vocht holden (Barger Oosterveld)
gulzig
De koenen namen het voor gul op (Zuidwolde)
Je moot niet zo gul drinken (Gasselte)
eten (Roden)
Dat biest is an de wind, het zal wal te gul vreten hebben (Sleen)
vet
Dat spek lus ik neit, dat is mie te gul (Emmer Erfscheidenveen)