gunnen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. gunnen

    Ik gun hum dat pleziertien best (Padhuis)

    Ik gunne het oe niet, mar ie kunt er niks an doen (Elim)

    Ze gunnen joe ok niks (Klazienaveen)

    Hie zal zuk vast niet eerder rust gunnen as dat e dat waark daon hef (Eext)

    Hij gunt hom het licht niet in de ogen (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. gunnen bij verkoop of aanbesteding

    De leegste bieder wordt het gund (Nieuw Amsterdam)

    Het wordt niet gund, het is te leeg in pries (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...