haarden I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: harden (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. uithouden

    Hou is het, kanst het nog een beetien haarden, mien jong? (Eelde)

    De knecht kan niet best bij die boer haarden (Eext)

    Hie kun het in hoes niet mèer haarden (Sleen)

    Dat is haost niet te harden, zo'n lawaai hebben ze, die kinder (Klazienaveen)

    Ik kin het neit best haarden dat ze die kinder pluigen

    Ik kan het niks te good haarden

    Zie ook:
  2. Hij kan het wel harden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...