hagel I de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: haegel (Zuidwest-Drenthe Noord), haogel

  1. hagel uit een hagelbui

    In dizze bui zit niet allennig regen, mor ok haogel (Eext)

    Die hagel hef de bieten kepot slagen (Padhuis)

    Het liekt wel hagel met gekookte sneiballen

    Tussen die beiden is het altied hagel of onweer

    Zie ook:
  2. hagel waarmee men schiet

    Veur de gaanzejacht gebroekt de jagers petronen met groffe hagel (Hijken)

    De hagel vleug mij um de oren (Sleen)

    Ze heb

    ben ons hond lest ain schot haogel in de kont jagd (Valthermond)

    Zie ook:
  3. (vk), in

    Haogel en donder is ain soort borrel (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...