Ook: hakke (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidwest-Drenthe)
hiel van een voet
De hakken doet mij zèer van het lopen (Buinen)
In het gedrang hebben ze mij aordig op de linker hakke trapt (Meppel)
Dat peerd hef een dikke hakke (Valthermond)
Hie zit mij op de hakken
Die stiet vort op de achste hakken
Hij het blaoren an de hakken
Hie lop met de hozen op de hakken
Hie kik de wichter al naor de hakken, maor zie luten hum de hakken zien
Hie hef mij op de hak nummen
Die mark hef niks um hakken
Het kleine kiend lèup zien moe de hiele tied achter de hakken (Ruinerwold)
Aj Sunterklaos vangen wilt, dan moej botter an de hakken smeren
Achter de hakken kakken
Ik heb hum de hakken zeein laoten
De olders hadden de hakken nog nich licht of de jong stun al veur de deure (Barger Compascuum)
Doou het er op an kwam, trök e de hakken op (Eext)
de hakken veur het gat (Emmen)
de hakken in de wale (Emmer Compascuum)
De hakken nog tegen het gat slaon
Hij komt net met de hakken over de sloot
Hij dreit op de hakken in de ronde
Ik mut
nog een hiel end, nog even an de hakken trekken
Het is net bij de hakken of
Ik zie liever oen hakken as oen teien
Hij schit hum van de hakken
Hij hef mij een hak zet (Hollandscheveld)
hiel van een kous, sok
Ik heb aaid de hakken van de hozen
Hij haar een gat aachter de hak
hak van een schoen
Ie hebt een hoge en een platte hakke (Barger Oosterveld)
Die schoenen met lösse hakken daor kan ik niet in lopen (Padhuis)
De hakke loop ik seins helemaole scheve of (Diever)
landbouwwerktuig, waarmee men hakt
Een hak gebroekten ze vrouger um veen te hakken (Barger Oosterveld)
elleboog bij schaap(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Zie ook:verdikte bovenrand van het blad van bep. type schop, waarop men zijn voet kan zetten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Zie ook:driehoekig ijzer, bedoeld om te voorkomen dat de wagen tegen de hakken van het paard loopt(Veenkoloniën)
Zie ook:achtereind van een zeisblad
De hakke van de zende moej an de grond holden (Klazienaveen)
Toen ik an het maaien was, kwam ik met de hak van de zwao in het draod (Peize)
Een zèende met een briede hak (Oosterhesselen)
schaarde, inkeping
Ik zat met het mes op een spieker, der is een hiele hak oet (Borger)
Met dat mes kunj jo niks mèer begunnen, het is jo allemaol hakken en takken (Hijken)
Het schaop hef een hak in het oor (Sleen)
Hij knipte met hakken en takken (Weerdinge)
As L. aan het behang ofknippen is, worden het aalmaol hakken en takken (Valthermond)
de eerste afval bij het hekelen van vlas (wb) 'Het eerste heet
hakke
robbeltouw
in
van de hak op de tak.
Hij kan nich gewoon vertellen, hij springt aal van de hak op de tak (Barger Oosterveld)
Hakke-bakke-stooltie/Bennie geeit naor schooltie/ Hakke-bakke-brood/Waas oos kleine Ben mor groot
Hakke bakke stooultien/Jantien geeit naor 't schooultien/Jaantien is een grote meid/Pist in de pot d (Westervelde)
hiel I