kappen, hakken
Oes volk zint an bomen hakken (Emmen)
Wij mut die bos mar hakken, hij wordt veuls te dichte (Broekhuizen)
Even wat brandholt hakken (Klazienaveen)
Hij hakt er mor wat in om met de zwao (Roderwolde)
Dennend hakt er over, die holt de ham te hoog
Hie hakt er aordig in
met een hak etc. bewerken van grond
Wie meut de grupkloeten nog over de akker hakken (Barger Compascuum)
De bieten hakken, dat is mit de bietenhakke
de grond tussen de bieten lös maken (Hoogeveen)
Vrouger mössen wie kanten hakken, noe nich meer (Barger Oosterveld)
Met de dwarse of bree biele der in hakken
Wij hakt de eerpel der in
hak (Sleen)
slecht schaatsen(Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe)
Hij hakt aordig! (Diever)
hakseln
vitten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Wat hum mankeert, mag Joost weten, hij zit jao aoveral op te hakken (Ruinerwold)
Hij zit op hum te hakken (Meppel)
Hie hef aaid wat te hakken
Waor ehakt wordt, valt spaonen (Dwingelo)