haksel hetde
  1. haksel

    Wij hebt niet teveule heui, wij muut mar wat haksel bijvaoren (De Wijk)

    Wij mut nog wat haksel snien, der is niet genog (Ruinerwold)

    Het peerd kreeg aal daog haksel in de krub met heeil koren; dan wordt dat koren beter kepotbeten en (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...