hal I -len, de
  1. hal

    Deur de veurdeure koom ie eerst in de hal en dan in de kamer (Pesse)

    Alle wonings hebt gien hal (Barger Oosterveld)

    Oes hallegien is zo klein, ij kunt gien armslag kriegen (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...