hark -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: harke (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), haarke (Veenkoloniën), (Zuidwest-Drenthe Noord), haark (Kop van Drenthe)

  1. hark

    Toe, jonge, pak de harke ies en maak mij de tuunpaden netties veur de zundag (Meppel)

    Een hark wordt gebruukt bij het heuien (Schoonebeek)

    Ik zal oe ies precies vertellen, hoe de harke in de stale zat

    Zie ook:
  2. stuntelig etc. persoon of dier

    Die koe is een aordige hark op de bienen (Sleen)

    Wat een hark van een kerel!

    een harke van een wief

    een stieve hark

    Harke Harms

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...