harnas -sen, het
  1. harnas

    Het is net of ik in het harnas zit

    Hij is veur hum in het harnas sprungen

    Zij zit goud in het harnas

    Hij hef maonden ien een harnas elopen

    Die vent die zit wel zo in het harnas

    Zie zit geregeld met mekaor in het harnas

    Zolang zie naost mekaor woont, hebt ze het al met mekaor in het harnas (Borger)

    Deur dit te zeggen hebt ze een hielboel meinsen tegen heur in het harnas ejagd (Broekhuizen)

    De olde baos is nog in het harnas estörven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...