hart I -en, het, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: harte (Zuidwest-Drenthe)

  1. hart

    Hij hef het mit het hart, hij mot kalm an doun (Barger Oosterveld)

    Die kerel hef gien hart

    Die man hef een harte van gold (Dwingelo)

    Hij hef gekriebel an het harte

    Hij hef het harte op de goeie stèe

    Van harten gefeliciteerd (Sleen)

    Dat geet niet van harte (Hijken)

    Ik

    was het der van harten met iens (Sleen)

    Jonge, jonge, daor drèeit je het hart ja van in de pokkel (Gasselte)

    Ik holle mien harte vaaste

    Van harten is het een best mèensch

    Van harten wol e wal gèern hen, mor hie mug niet (Sleen)

    Hij was van harten nich zeik

    Eet je mor van harten zat

    Ik gun het oe uut de grond van mien harte (Ruinerwold)

    In zien haart was e der van overtuugd (Eext)

    Ik heur, hij hef daor zien hart verleuren (Beilen)

    Hij hef hart veur de zaak

    Iene een goed hart toedragen (Padhuis)

    Der vaalt mij een steein van het hart (Balloo)

    Hie hef een hart van stien (Dalen)

    Daor kuj oen harte ophalen

    Iene een harte onder de rieme steken (Hollandscheveld)

    Dat giet mij nao an het hart

    Ze deden dat wark met hart en ziel

    Hij is timmerman in hart en nieren (Gieten)

    Het harte zinkt hum in de schoenen

    Zeg maor, waj op het harte hebt (Ruinerwold)

    Bij heur hef zie heur hart uutstört (Weiteveen)

    Het harte stun mij zowat stille

    Iene wat op het hart binden (Padhuis)

    Het komp oet een goed hart

    Heb het hart ies (Padhuis)

    in de pokkel (Barger Compascuum)

    in oen donder um det te doen

    Zie striekt de haand over het hart

    Het is je van harte gund (Oosterhesselen)

    Hè, dat is mij een pak van het harte (Ruinerwold)

    Kuj dat

    aover oen harte kriegen?

    Hie beloofde het met de haand op het hart (Sleen)

    Hie hef een hart as een grauwe arft

    Die hef het harte te hoge

    Het hart lig er hoog in (Norg)

    Het hart klopt mij achtentachtig (Balloo)

    ...klöpt mij as een rottekeutel (Havelte)

    klopte mij in de hals

    Hij hef een groot hart

    Hij hef het hart op de tong (Hooghalen)

    Hij maekt van zien harte gien moordkoele (Dwingelo)

    Dat giet je deur hart en nieren

    Hij hef een harte as een knienekeutel

    een haart as een boeskool

    Zie ook:
  2. kern

    Het hart van een boom (Sleen)

    Het hart van de pomp zat vaast

    Waor het hart vol van is, stroomt de mond van over (Een)

    vloeit

    lop de mond van over (Eexterveen)

    Ieder hart hef zien smart (Diever)

    Wat het oog niet zöt, het hart niet deert

    het hart niet kwelt (Sleen)

    Beter een sinaasappel uut het harte/Dan een tientie mit smarte (Hoogeveen)

    Bitter in de mond maakt het harte gezond (Ruinerwold)

    Oet het oog, oet het hart (Dalen)

    As kinder klein bint, trapt ze je op het klied, as ze groot bint op het hart (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...