kwaad
Hels det hij was, toe ze hum 's nachts alle paren van de boom ehaald harren (Ruinerwold)
Ik maeke mij daor zo hels over (Dwingelo)
Wat was ik hels op dat smerige wicht (Gasselte)
Wat een hels wief! (Roswinkel)
hellig
(bw.) erg
Het was zo hels duuster, dat ie kunden gien haand veur het gat zien (Odoorn)
Het was een hels kabaal (Coevorden)
Het was daor een helse bende (Sleen)