hemmel I bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. opgeruimd, schoon en netjes

    Wat hej de zaak der hemmel bij liggen (Sleen)

    Daor is het in en um hoes aaid even hemmel (Stieltjeskanaal)

    Het glas water is lange niet hemmel

    Een boekumslag is wel zo hemmel

    Het is hemmel weer (Diever)

    Wat is dat een hemmel wiefie

    Zie ook:
  2. klein van stuk(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidwest-Drenthe)

    Het was mor een hemmel kereltie, mar staark dat ie was! (Diever)

    Het is mar een hemmel biesien (Wapserveen)

    Het was man een hemmel ding (Roswinkel)

    Zie ook:
  3. in(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    op de hemmel

    op 'n hemmel

    an de hemmel

    't Jongvolk was aordig hemmel veur de aolde veldwachter

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...