hen I -nen, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: henne (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. hen

    Wie hebben ain brödse henne op tien aier zitten (Valthermond)

    Wij hebt de hennen an de leg (Pesse)

    Wij hebt ienjaorige hennen kregen (Sleen)

    Zij löp as een henne mit een glazen gat

    Hennen bint altied jonge hennen, aans bint het kiepen (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. zwarte waterketel(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Aj een pottie soep klaor hadden en der kwam onverwachts volk die bleven eten, dan kwam de zwaarte he (Eext)

    As der gien stip genog was, zee mien moeder: Ik zal de zwarte hen er even boven holden

    As de henne van huus is, kreit de haene op zien hardsten (Dwingelo)

    De haene is de baos, as de henne van huus is (Dwingelo)

    hoen

    kip

    tuut

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...