henheuien onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)
  1. meepraten, niet teveel tegenpraten

    Hij kan der mooi met henheuien (Stieltjeskanaal)

    Dat ol mèensk leg altied te klagen, daor moej wat met henheuien (Borger)

    Met dat aolde mèensk moej mar wat henheuien; het begrep alles toch niet mèer (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. niet opschieten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie heuit wat hen, ...heuit er wat met in het ronde (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...