heun bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: heuden, huun (Zuidwest-Drenthe), hunen (Zuidwest-Drenthe), heunen II, heungeld, hoeden, huden, huiden

Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848
  1. sneu, jammer

    Het is heun geld, aj belasting betalen moet, (Sleen)

    aj zo'n dikke boete kriegt (Hoogeveen)

    Wij moet ofstaand doen van de aolde meer, dat zal oes nog heun ofgaon (Odoorn)

    Daor komp ze aordig huun of, ze krig niks en ze har wel op wat rekend (Wapserveen)

    Jan kreeg niks van de arfenis, hij kwam der mor heun bij langes (Hijken)

    heunlijk

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...