heuvel I -s, de
  1. heuvel

    Wij gaot heuvel op, heuvel of (Diever)

    Daor zit een dikke heuvel in het laand (Hooghalen)

    In Pais hebben wie gain heuvel (Peize)

    Die heuvelties möt slicht worden (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...