hiddel I -s, dehet, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: hittel (Midden-Drenthe)

  1. druk en ongedurig, ook wat ijdel (vrouws)persoon

    Wat is dat kind een hiddel, die kan gien moment stil weren (Hijken)

    Dat hiddel van een wicht moej niet metnemen naor de kerk (Balloo)

    Dat meinse is toch wal zo'n hiddel, het löp zuchzulf veurbij (Beilen)

    Zie ook:
  2. (zoz), in

    Die vrouw is of en toe hielemaol op de hiddel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...