hittepetit de
  1. aanstellerig, nuffig vrouwspersoon

    Daags is het een slove, zondags is het een hittepetit (Barger Compascuum)

    Wat is dat een hittepetit, zij löp boeten de schoenen van wiezigheid (Beilen)

    Jantie diende in de stad en 't was al gauw een hittepetit (Diever)

    Vrogger wuurd een hittepetit wal is grösmieger nuumd (Schoonebeek)

    *Hittepetit (2x)/Wat heb je an een vrouw/Waor gien pit in zit (Grolloo)

    Het zal niet lang meer duren/Of X wordt kampioen (Sleen)

    alweer een aander meisie/ Hittepetit is kampioen (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...