honds bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. honds

    Hie kan zo honds veur den dag kommen (Sleen)

    Wat is dat een hondse kerel (Emmer Erfscheidenveen)

    Ik kreeg een honds antwoord (Gieten)

    Die kan zo

    honds

    uutvallen (Klazienaveen)

    Hij hef mij honds behaandeld (Elim)

    Dat was mor honds doun

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...