honk -en, dehet, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: honke (Zuidwest-Drenthe), honkertien

  1. huis

    Jan is slim hokvaaste, hij blif graeg bij honk

    Hij was vlak bij honk

    Hie is vaak van honk

    Dei kan nich best van honk wezen

    Hij is niet op zien honk weerkomen

    Zie ook:
  2. Ik kun heilemaol niet van honk kommen

    Zie ook:
  3. vrijplaats bij tikspel of andere spelen

    Hie stiet op het honk (Sleen)

    bij het hek (Balloo)

    Daor bai die boom is de honk, daor moej staon gaon (Roderwolde)

    Een honk was een vierkant hok van strepen (Geesbrug)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...