horten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: hurten (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. trekken, rukken

    Hort toch niet zo, dommiet hej de streng stukkend (Eexterveen)

    Hij hortte een haor oet de neus (Roderwolde)

    Za'k de splinter der even uuthorten (Dwingelo)

    As een peerd niet recht wil, dan muj 'n bettien horten met de lien (Padhuis)

    IJ moet het pèerd niet aal in de bek horten (Sleen)

    Wat hort die wiend (Dwingelo)

    Dat hort der aordig over

    Hurtend en stotend komt 't der uut

    jotten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...