Ook: hauwen (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
slaan, vechten, ook achteruittrappen van vooral een paard
Hij houwt hom om de scholders
Aj dooie vingers hebt, muj goed mit de handen um de scholders houwen (Noordscheschut)
Zie hebt an 't houwen west
Wèes mar verzichtig met die knaap, want ie hoeft mar te wiezen, of hij houwt erop (Broekhuizen)
Die vent is ok niet bij de heerd weg te houwen
Hij hauwde de deure achter zuch dichte
As iene bij 't scheuveln 't ofzetbien teveule achteruutslat, dan nume wij dat ook houwen (Hoogeveen)
Eein bont en blauw houwen (Eext)
Eerder muj de koouflaten met de vurk overal houwen
Hij houwt as een gek (Schoonebeek)
...as een peerd (Hijken)
een hingst (Vries)
...as een boomhakker (Ruinerwold)
Zij houwt as ketellappers
slecht maaien(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)
Dat is gien mèeien, hij houwt er mar zo naor in (Hollandscheveld)
Hij houwt in de rogge; hij lat wal een rugge staon van een vout hoog (Barger Compascuum)
hakken, kappen
Wij wilt nog holt houwen (Padhuis)
De takken der of houwen (Hoogeveen)
met een hak poten(Veenkoloniën)
Wie mouten mörgen dai eerappels der even ien houwen (Valthermond)