hobbeln onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: hoppeln (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), huppeln (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), hubbeln

  1. hobbelen

    Wat kan dat kind hobbeln op het neie hobbelpeerd (Ruinerwold)

    Die wagen hobbelde der over, over die hobbelstraot (Sleen)

    Der hobbelde een boerenwagen over de zandweg (Schoonebeek)

    Ach, wij hobbelt wel met

    Zie ook:
  2. in slaap wiegen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Je moet dat kind even hobbeln (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. (onpers.) ruzie hebben(Zuidwest-Drenthe)

    't Hobbelt nog wel ies tussen die twee (Diever)

    Zie ook:
  4. op een (sukkel)drafje gaan(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    IJ moet dat peerd beter anmennen, het hobbelt der ja over (Eext)

    Heel in de veerte komp een boer mit peerd en wagen an hoppeln (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...