iegel -s, de, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: eggel, iggel (Zuidwest-Drenthe Zuid), egel (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak
  1. egel

    Der lag vanmorgen weer een dooie iegel op de weg (Hollandscheveld)

    Hij lacht as een iegel onder het bussen boenen

    iegelkaor

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:
  2. mv. larfjes(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Dat schaop is gallig, het hef iegels in de lever (Eext)

    Zie ook:
  3. ondeugend etc. persoon

    Dat weet ik van onze hulponderwiezer, die alles deursnuffelt, 'n slim iegel

    Het is mor zo'n iegelie

    Dat iegel van de buren hef mij in de klompen pist, wat een smiegel, hein! (Smilde)

    oegel

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:
  4. slak

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...