ieren werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe

Ook: gieren II, girren (Kop van Drenthe), jirren, jidden (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), gieren

  1. gier over het land brengen

    Het bietenland hebben ze ierd

    Het hef regend, wij moet an het gieren (Stieltjeskanaal)

    De boeren bunt an het gieren, het stinkt as de mieter (Barger Compascuum)

    Wat 'n gaile lucht, de buurman is aan het jidden west (Emmer Compascuum)

    Die is naor het laand, hij mut het gruunlaand gieren (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...