inleggen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. inleggen

    Daor kuj niks gien eer met inleggen (Oosterhesselen)

    Wij moet even eier inleggen

    Bonnen inleggen

    Herings inleggen (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. in hoger beroep brengen

    As ik je was, ik zul het mor inleggen, hier kuj toch niet akkoord met gaon (Eext)

    Hij wol zien rechtzaak der vannei inleggen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. inleggeld betalen

    Wie musten allemaol f 5,- inleggen (Barger Compascuum)

    Heb ij wal inlegd? (Weerdinge)

    Zie ook:
  4. kleiner maken van kleding(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De jasse was mij an de roeme kaante; ik hebbe hum wat laoten inleggen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  5. leggen van een eerste laag(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De vout van de korenbult muzzen ie goud anleggen, en de waoterlaog goud inleggen (Eexterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...