het binnenhalen van de oogst of de periode, waarin dit gebeurde
Wij hebt het net raakt met het intrekken, wij waren net veur de bui an (Stieltjeskanaal)
Het was in het intrekken, doou ze feest had hebt (Eext)
As de rogge der of was, dan begunde wij mit het intrekken (Havelte)
met het intrekken en mietzetten (Vries)