inwendig, van binnen
Hie har inwendig nogal wat kneuzings (Eext)
Een inwendige ziekte
Hij hef het inwendig (Padhuis)
Hai haar het inwendig zitten (Valthermond)
Inwendig de boel opknappen
IJ kunden der niks van zien, mor inwendig was e goed hellig (Sleen)
Inwendig heb ik een hekel an alcoholgebruuk (Norg)
direct(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Ik möt het inwendig betalen (Padhuis)
Stief en bestendig... (Dwingelo)
Stil en bestendig, mor de knepen inwendig