inzetten
Toen der nog gien orgel in de karke was, mus de veurzanger de pesalms en gezangen inzetten (Havelte)
Hij zedde dat leid veul te lege ien (Barger Oosterveld)
Zij hebt daor vakmensen inzet (Buinen)
Wie zetten de gang der is even flink in (Emmer Compascuum)
Hij hef vief gulden inzet
Hij hef zuk er dik inzet
plaatsen
Ze hebt door neie roeten inzet (Barger Compascuum)
een bod doen
Het hoes weur inholden op de verkoping, het was niet hoog genog inzet (Emmen)
inmaken
Wij hebt een grote toen; daorum zet wij aal jaor heeil wat in (Eext)
Wij bint an het bonnen inzetten (Hooghalen)
(wederk.) zich inspannen
Hij wol wel warken, hij wol hum der wel veur inzetten (Ruinerwold)
Hij zette zuk veur de aander in (Anderen)