kalf I kalver, het, Midden-Drenthe
  1. kalf

    Een kalf is een kalf totdat hij een jaor is, dan is hij pinke (Havelte)

    Een dood kalf tweizield anbinden

    Die koe wet niet dat e kalf west is

    Wij waren een dag uut gasten ewest, wat heb ze oes trakteerd; het leek wel of het gemeste kalf eslac (Ruinerwold)

    Zie praot over koougies en kalfies (Eext)

    Dan kuj waachten tot as de kalver op het ies daanst

    Wat hij daor zeg, slaagt op gien kalf of kuken

    Zie ook:
  2. (vergelijkend) mens of dier met verschillende eigenschappen

    Wat een kalf van een hond hebt ze daor

    Wat een kalf van een kerel

    Die kerel, dat is zo'n onverschillig kalf (Zuidwolde)

    Zoepen as een kalf, dat dut e (Drouwen)

    Hij huppelt as een kalf (Drouwen)

    Hij was zo dronken as een kalf (Ruinen)

    Hij springt rond as een nuchter kalf (Barger Compascuum)

    Hij daanst as een kalf

    Hij is zo dom as een kalf (Diever)

    Dat is ok een mooi kaalf

    Zie ook:
  3. dwarsregel in een kozijn(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Een tussendrumpel boven ien een kezien is een kalf (Wapserveen)

    Het kalf is vermolmd (Sleen)

    Zie ook:
  4. brok veen dat vanuit de wand in de uitgegraven veenput valt (N:be), zie ook

    koe

    As het kaalf verdronken is, dempt men de put (Noordscheschut)

    IJ blieft mor eein jaor kaalf, mor ij blieft je heeile levend ezel (Eext)

    Een goud kaalf zop alles (Roderwolde)

    Een dronken kerel en een nuchtern kalf kunt alles lieden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...