kene -n, de, Zuidwest-Drenthe

Ook: keen II, keen

  1. Vaak mvkloof, groef in de hand, ook in de hiel, ontstaat vooral in de winter en is moeilijk te genez

    Ik heb een kene ien de vinger (Broekhuizen)

    Aj een kene in de vinger hadden: een wollen draod deur de russel en in de kene, dan haj hum zo weer (Ruinerwold)

    die kuj het beste insmeren mit dassenvet of kattevet, aans hielt ze slecht (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...