kepot bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kapot, gepot (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kepottig (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. kapot, stuk

    Dei weg is heilemaol kapot (Barger Compascuum)

    Hie har de kop kapot

    Die man is totaal kapot

    Dat meinse hef het veul te drok, die geet er kepot bij (Hijken)

    An de drank kuj kepot gaon (Valthermond)

    Oplappen doere wij het kepottige goed (Ruinen)

    Dèenkt er maor umme, hij hef de broek niet kepot

    Die is niet kepot te kriegen

    Die kan het wel kapot kriegen

    Zie ook:
  2. ontdaan, naar, ziek

    Ik heb dat ongeluk van dichtbij zeen, ik was der kepot van (Beilen)

    Wat bin ik kepot

    Ik ben zo verkolden, ik ben der kapot van

    Zie ook:
  3. failliet

    Hij is er an kapot gaon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...