keutel -s, de, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: köttel (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), keudel (Veenkoloniën), kèutel (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. keutel

    Die hond hef een dikke keutel in de tune achterlaoten (Coevorden)

    Het jonkie kun niet zo gauw meer in hoes kommen, en har daorum een beste keutel in de boks (Eext)

    Kuj de keutel niet kwiet?

    Die kan de keutel niet kwietworden

    Haard op de keutel is lastig

    Het peerd is nog niet vaaste op de keutel

    goud op de keutel

    Hai is gien keutel veur de kont weerd

    Hij hef de keutel bie het rechte end (Barger Oosterveld)

    bij het schone èende

    Ze laot joe warken totdat je het bloed an de keutel hebben (Klazienaveen)

    Die is veur de keutel nog te duur

    Ie bint hier niet veur de keutel

    De neie knecht was daor op de keutel

    Wat een geheimzinnigheid aal over dat feest van mörgenaovend, astond dreit het nog op een keutel oe

    Hij glimt as een keutel in de maoneschien (Schoonoord)

    as een keutel in duuster (Roswinkel)

    hondekeutel

    Hij zit er zo vol van as een bok vol keutels (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. niet geheel ronde knikker(Zuidwest-Drenthe)

    Een keutel was minder weerd (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. (verkl.) klein kind

    Wat een klein keuteltien (Emmen)

    Het is niet veul bezunders, het is mor een keuteltien (Stieltjeskanaal)

    Kleine kinder kakt kleine kromme keutels

    k

    Zegt is 'sleutel'; as het peerd drit, krieg ie de keutel (Elim)

    Hij kek gries en zwart/En löp met de keutel an het gat (Dwingelo)

    Een Drèense koe kan kakken/Mit iene keutel op twei hakken

    Aj knienen hebt, dan hej ok keutels

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...