kloddern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: kluddern (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. klodderen, kliederen, dik smeren

    Kiek uut, klodderst alles der naost (Emmer Erfscheidenveen)

    Ze kloddern de botter dikke op het brood (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. slecht schilderen

    Jaan hef de deuren vaarfd, mor het is meer kloddern worden; het zit der wel zo dik op! (Eext)

    Dat is gien schildern, dat is kloddern (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...