kloet -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: kloete (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), kloede (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. kluit, klont, brok

    Ik zal die hond ies even met een kloet zaand gooien (Hooghalen)

    Schop de kloeten maar kepot (Nieuw Schoonebeek)

    Wij hebt er een mooie kloete botter van ekaarnd (Noordscheschut)

    Wat eet wij? Nat met kloeten (Nieuw Amsterdam)

    Brij mit kloeten (Barger Oosterveld)

    Blauwveen is hier 'blauwe kloeten' (Diever)

    Kloeten graoven

    Die is flink uut de kloeten kommen (Klazienaveen)

    ...schoten (Barger Oosterveld)

    ...ewassen

    Zie hebt hum met 'n kloetie in het riet stuurd (Odoorn)

    Dat arfenissien hef hum weer mooi op de kloeten hölpen

    Hij komp staail weer op de kloeten

    Ze wilt mij wel onder de kloeten hebben

    Ze staot op een kloete bij mekaer (Wapserveen)

    Het was een kloete van een wicht

    Zie ook:
  2. soort dweil aan een stok waarmee men de oven schoonmaakte

    Zie ook:
  3. brok van ontroering

    Ik krege der een kloete in de keel van (Dwingelo)

    Der schoot hom een kloet in de haals (Roderwolde)

    Grode maid van boeten, dai kookt brei mit kloeten (Valthermond)

    kluit

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...