knol -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: knolle (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. herfstknol

    Der

    binnen gele knol en blauwe knollen (Norg)

    Aj eerder knollen zaaien wolden, muzzen ie eerst de rogge ofhokken (Eexterveen)

    Een knollegien met iemand hebben te schellen

    Hij laot zuk gein knollen veur citroenen verkopen

    Hij hef de knollen ok riep

    knollen in de hozen (Sleen)

    een knol stolen

    Zie ook:
  2. denigrerende benaming voor een oud paard, ook wel voor een ander oud, knokig dier

    Zie ook:
  3. bijnaam voor bewoners van Grollo (dva) *

    Dei knollen wil maaien/Mot op Laurens zaaien

    Wel knollen wil eten/Mot Zweeler mark nich vergeten

    Van knollen kriej hongerige koenen (Mantinge)

    Knollen kuj in de boek niet holden/Al eet ij ok 'n spind/Het is almaol water en wind (Sleen)

    .../Eet ai een pan vol/Schiet ai een wan vol (Peize)

    Dan driet ie een wanne vol/Eet ie een spiend/Het is allemaole wiend (Ruinerwold)

    je zegt prut/En ze bint weer vurt (Vledder)

    Knollen kuj in de boek niet holden/ Komt ze veur de poort/Dan gaot ze voort, voort (Emmen)

    As de knollen bint ien het laand/Stiet de dokter an de kaant (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...