knuppel dehet
  1. knuppel

    Ik zal de knuppel ies èven op oen broek laoten daansen

    Hie hef het knuppel in het hoenderhok gooid (Sleen)

    Zie ook:
  2. trekknuppel

    Zij hebt neie zelen an de knuppel edaone en toen het peerd weer in espannen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. grote jongen, kwajongen, (lompe) vent

    Jongens van 10-14 jaor bint knuppels (Schoonlo)

    Die jonge is al een heile knuppel (Barger Oosterveld)

    Wat 'n roege knuppel (Padhuis)

    dikke knuppel (Eelde)

    onfetsoelijke knuppel (Odoorn)

    ondeugende knuppel (Geesbrug)

    lompe knuppel (Ruinen)

    Die knuppels hebt al twee keer mien baand leeg laoten lopen (Diever)

    Zie ook:
  4. kind(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe)

    De knuppels moet hen bedde (Sleen)

    Dai zeun van ons, dai het toch zo'n laif knuppeltje (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...