knuppel
Ik zal de knuppel ies èven op oen broek laoten daansen
Hie hef het knuppel in het hoenderhok gooid (Sleen)
trekknuppel
Zij hebt neie zelen an de knuppel edaone en toen het peerd weer in espannen (Hoogeveen)
grote jongen, kwajongen, (lompe) vent
Jongens van 10-14 jaor bint knuppels (Schoonlo)
Die jonge is al een heile knuppel (Barger Oosterveld)
Wat 'n roege knuppel (Padhuis)
dikke knuppel (Eelde)
onfetsoelijke knuppel (Odoorn)
ondeugende knuppel (Geesbrug)
lompe knuppel (Ruinen)
Die knuppels hebt al twee keer mien baand leeg laoten lopen (Diever)
kind(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe)
De knuppels moet hen bedde (Sleen)
Dai zeun van ons, dai het toch zo'n laif knuppeltje (Valthermond)