knutern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)
  1. knutselen, priegelen, niet opschieten

    Hij zit de heile dag zu'n beetie te knutern (Barger Compascuum)

    Knooien is bie aine, dei nooit kloor komt en knutern bie aine, dei dat as hobby dut (Emmer Compascuum)

    Jan zit in het schuurtje te knutern (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...