kodde -n, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. dik uiteinde van de boom aan de bovenkant van het hek, dat het hek in evenwicht houdt bij het draaie(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De kodde is van het hek of breuken (Drouwen)

    Zie ook:
  2. verdikking aan het ondereind van paal of stok(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    An een dörsstok zit een dikke kodde (Rolde)

    Toen ik die paol oet de grond trök, zat er een dikke kodde an (Emmen)

    Zie ook:
  3. neusvuil(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Altied zit hij mit de vingers in de neuze op zuuk naor kodden, ie worden der misselijk van (Meppel)

    Zie ook:
  4. slaap in het oog(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Ie hebt oe niet goed ewassen, ie hebt de kodden nog in de ogen (Vledder)

    kladde

    dodde

    Zie ook:
  5. bult onder aan de hals van een schaap dat aan galziekte lijdt(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Dat schaop had een kodde under de hals, die was gallig (Rolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...