Ook: kaoker (Zuidwest-Drenthe Zuid)
koker
Hij pakte een sigaor oet de koker (Roderwolde)
Een koker van holt veur breinaalden (Hijken)
In die mure mussen wij eigenlijk even 'n koker maken
Kinder die dauwwörm hadden, kregen kokers um de narm, dan kunden ze niet an het gezicht krabben (Sleen)
As ze jokkerij an het gat hadden, weur soms zegd: Wat jokt mij de koker, mor dat was roege proot (Odoorn)
Um de strengen van een pèerd zaten ook kokers
Aan een peerdezeel zaten kokers, woor de bomen van het einspan in kwamen (Barger Compascuum)
dikke neus(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Zie ook:huidplooi van een paard, waar de penis in teruggetrokken ligt
Zie ook: