koek -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kouke (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), koeke (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), koke (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), koouk (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), kook (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), kouk (Kop van Drenthe), kok II, kouk(e)

  1. koek

    Wisse 'n stukkien koeke bij de koffie? (Padhuis)

    De koeke is op (Klazienaveen)

    Hij was zo goud as kouk

    Eerder kregen de kounen kouken

    Grune koeken wuurden vroeger veul an jongvee voerd (Schoonebeek)

    an koenen, die op stal stunden (Geesbrug)

    an de schaopen

    Doe de greune koke èven in het waeter (Diever)

    Witte koek

    Vroouger haj stoterse koouken (Anderen)

    dubbeltiese koeken (Sleen)

    Hij lat hom niet eten as kouk

    Zie ook:
  2. dikke harde laag

    Der zit 'n koeke boven op de mest (Dwingelo)

    koekien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...