krabbe I -n, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: krab (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), krabe (Veenkoloniën)

  1. schram

    De kat gaf mij een krabbe over de handen, doe ik hum pakken wol (Exlo)

    Hij hef wel 'n paar krabben aover, ... op het oor

    Zie ook:
  2. handcultivator, met drie, vier, of vijf rechte of gebogen tanden

    Ik moe even het krabbegien hebben, ik wil de bonen even löskrabben (Sleen)

    Zie ook:
  3. pittig, pinnig persoon, meestal een vrouw(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een krabbe van 'n wief (Ruinerwold)

    frabbe

    Zie ook:
  4. kuiltje van de mannelijke kievit, schijnnest (md), zie ook

    krabbekoeltie, krabsel

    Zie ook:
  5. (nd), in

    Die deur is lang niet haaks, zo scheve as 'n krabbe (Hijken)

    Hij lop zo scheif as 'n krabbe (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...