krabbel -s, de, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)
  1. krabbel

    Jan hef de eerste krabbel op het pepier emèuken (Diever)

    Hij möt nog even zien krabbel zetten

    Hij haalde der een krabbel deur, toen het betaald was (Hoogeveen)

    Die krabbels kan ik niet lezen, schrief toch mooier (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. doorn(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik heb mij de haande löshaald deur die krabbels met het brummels plukken (Padhuis)

    kribbel(-)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...