kraken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kraeken (Zuidwest-Drenthe Noord), kraoken

  1. kraken

    Het ies begunt te kraoken (Eext)

    De vloer kraakt (Borger)

    De botten kraakten hum (Zuidwolde)

    Het kabinet kraakt, der komp wind (Padhuis)

    Neuten stukken maken is neuten kraken (Barger Oosterveld)

    As hij zo vies en drunken ien huus komp, zal het wel kraken

    Het vrös dat 't kraakt (Hijken)

    Zie ook:
  2. klagen(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ze hebben daor altied wat, ze kraoken altied an (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. beginnen van een bevalling(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Mien vrouw löp op het leste, ze kan zo begunnen te kraeken (Dwingelo)

    Het duurt niet lang meer, hie kraakt al, het zwörm komp zo (Sleen)

    zwarmen

    Krakende wagens gaot lange mit (Stuifzand)

    loopt lang

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...