krassen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. krassen

    Kleine kiender mugt graeg overal op krassen (Wapse)

    IJ moet niet zo op die lei krassen (Weerdinge)

    op de raomen krassen (Norg)

    Hij krast der al wat over

    Wol krassen

    Zie ook:
  2. een krassend geluid maken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat krast die krèeien weer (Sleen)

    Zie ook:
  3. (zoz), in

    Der oet krassen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...